Sneeuw en ijs

U dient voldoende afstand te bewaren tussen uw voertuig en het voertuig voor u.

Bedien de remmen voorzichtig. Hoge snelheden, snelle acceleratie, plotseling remmen en scherpe bochten zijn zeer gevaarlijke praktijken. Door het plotseling intrappen van het rempedaal op een besneeuwde of met ijs bedekte weg kan het voertuig in een slip raken.

Om met uw voertuig op een besneeuwd wegdek te kunnen rijden, kan het noodzakelijk zijn gebruik te maken van winterbanden of sneeuwkettingen onder uw voertuig te monteren.

Neem altijd de benodigde uitrusting voor noodgevallen mee. Misschien wilt u sneeuwkettingen, een sleepkabel of -ketting, een zaklantaarn, een alarmknipperlicht, zand, een schep, startkabels, een ruitenkrabber, handschoenen, een stuk zeil of een kleed, een deken, enz meenemen.

Winterbanden

Winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de standaardbanden van het voertuig. Anders kan de veiligheid en het rijgedrag van uw voertuig negatief beïnvloed worden.

Gebruik winterbanden als de temperatuur op de weg onder de 7 °C (45 °F) daalt. Als u winterbanden op uw voertuig monteert, zorg er dan voor dat u dezelfde bandenspanning gebruikt als de originele banden. Monteer winterbanden op alle vier de wielen, voor een optimale wegligging onder alle weersomstandigheden.

Winterbanden kunnen op een droge weg minder grip hebben dan de originele banden van het voertuig. Raadpleeg uw bandenleverancier voor de aanbevolen maximumsnelheid van de banden.

Sneeuwkettingen
Draadketting

2C_TireChain

Stofketting

2C_TireChain_2

Omdat de zijwanden van radiaalbanden dunner zijn dan bij andere types van banden, kunnen ze sneller beschadigd raken bij het monteren van sommige types sneeuwkettingen. Daarom wordt het gebruik van winterbanden in plaats van sneeuwkettingen geadviseerd. Als er bandenkettingen moeten worden gebruikt, gebruik dan alleen kettingen die geschikt zijn voor deze auto en monteer de bandenkettingen nadat u de instructies hebt gelezen die bij de bandenkettingen worden geleverd. Schade als gevolg van het onjuiste gebruik van sneeuwkettingen valt niet onder de fabrieksgarantie.

Het rijgedrag van het voertuig kan door het gebruik van kettingen negatief beïnvloed worden:

  • Rijd minder dan 30 km/uur (20 mph) of de door de fabrikant aanbevolen snelheid. Houd de laagste snelheid aan.

  • Rijd voorzichtig en vermijd oneffenheden, gaten, scherpe bochten en andere situaties waardoor het voertuig plotseling zou kunnen uitveren.

  • Vermijd het maken van scherpe bochten en het remmen met geblokkeerde wielen.

  • Monteer sneeuwkettingen altijd op beide wielen van dezelfde as en alleen op de vooras. Het installeren van sneeuwkettingen op de banden zorgt voor een grotere aandrijfkracht, maar voorkomt niet dat zij slippen.

Monteer geen banden met spikes zonder eerst na te gaan of het gebruik hiervan ter plaatse niet wettelijk verboden is.

Aanbrengen van kettingen

Volg bij het installeren van sneeuwkettingen de instructies van de fabrikant en monteer ze zo strak mogelijk. Rijd langzaam (minder dan 30 km/u (20 mph) of de door de kettingfabrikant aanbevolen snelheidslimiet) met kettingen gemonteerd. Stop het voertuig en trek de sneeuwkettingen strakker aan als u hoort dat deze de carrosserie of het chassis raken. Als ze daarna nog het voertuig raken, matig dan uw snelheid totdat u het geluid niet meer hoort. Verwijder de sneeuwkettingen zodra u op vrijgemaakte wegen begint te rijden.

Parkeer het voertuig op een vlakke ondergrond en uit de buurt van het overige verkeer voor het monteren van de sneeuwkettingen. Schakel de alarmknipperlichten in en plaats een gevarendriehoek achter het voertuig (indien beschikbaar). Zet de transmissie in stand P (parkeren), activeer de EPB en zet de auto uit alvorens de sneeuwkettingen te monteren.

Bij gebruik van sneeuwkettingen:

  • Kettingen die een verkeerde maat hebben of niet goed gemonteerd zijn, kunnen de remleidingen, wielophanging, carrosserie en velgen van uw voertuig beschadigen.

  • Gebruik alleen kettingen die geschikt zijn voor deze auto, zoals SAE “S” klasse draadkettingen met een dikte van minder dan 12 mm (0,47 in.) of stoffen kettingen. Gebruik echter geen draadkettingen op 17 inch-banden.

  • Trek de kettingen strakker aan om te voorkomen dat de kettingen in contact komen met de carrosserie als u hoort dat dit het geval is.

  • Trek de kettingen opnieuw strak aan nadat u 0,5 - 1,0 km (0,3 - 0,6 mijl) gereden heeft om schade aan de carrosserie te voorkomen.

  • Gebruik geen metalen kettingen op aluminium wielen, aangezien dit het wiel kan beschadigen.