Schema voor door de eigenaar uit te voeren onderhoudswerkzaamheden
-
Controleer het koelvloeistofpeil in het expansievat.
-
Controleer het peil van de ruitensproeiervloeistof.
-
Controleer of de bandenspanning in orde is.
Wees voorzichtig bij het controleren van het koelvloeistofpeil als de motorruimte warm is. Dit kan ertoe leiden dat koelvloeistof uit de opening wordt geblazen en ernstige brandwonden en ander letsel veroorzaakt.
-
Controleer op trillingen in het stuurwiel. Controleer of het sturen niet zwaarder gaat, of het stuurwiel geen speling vertoont en of de rechtuitstand niet is gewijzigd.
-
Controleer of de auto niet naar één kant trekt op een vlakke, rechte weg.
-
Controleer bij het remmen op vreemde geluiden, naar één kant trekken, een grotere slag van het rempedaal of een moeilijk in te trappen rempedaal.
-
Controleer als de transmissie slipt of niet normaal werkt, het niveau van de transmissievloeistof.
-
Controleer de functie van stand P (parkeren) van de transmissie.
-
Controleer de werking van de parkeerrem.
-
Controleer onder uw auto op lekkage (tijdens of na het gebruik van de airconditioning kan er een plasje water onder uw auto ontstaan; dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op lekkage).
-
Controleer het koelvloeistofpeil in het expansievat.
-
Controleer de werking van alle verlichting van uw auto, inclusief de remlichten, richtingaanwijzers en alarmknipperlichten.
-
Controleer de bandenspanning van alle banden inclusief het reservewiel, controleer de profieldiepte van de banden en controleer de banden op ongelijkmatige slijtage en beschadigingen.
-
Controleer of de wielmoeren goed zijn aangedraaid.
-
Controleer de radiateurslangen en de slangen van de verwarming en de airconditioning op lekkage en beschadigingen.
-
Controleer de ruitensproeiervloeistof en de werking van de ruitenwissers. Reinig de ruitenwisserbladen met een schone doek die is bevochtigd met ruitensproeiervloeistof.
-
Controleer de stand van de koplampen.
-
Controleer de werking van de veiligheidsgordels en controleer op slijtage.
-
Reinig de afvoeropeningen aan de onderzijde van de portieren en de dorpels.
-
Smeer alle portierscharnieren en motorkapscharnieren.
-
Smeer de portier- en motorkapsloten, - vergrendelingen.
-
Smeer de portierrubbers.
-
Controleer het airconditioningsysteem.
-
Controleer en smeer het bedieningsmechanisme van de transmissie.
-
Reinig de batterij (12 V) en de aansluitingen.
-
Controleer het remvloeistofpeil.